Ineens dringt het tot me door! Shit, zou ik nog op tijd zijn? Een gevoel van verslagenheid vervult mijn lichaam. Hoe kan het nou dat ik dit pas zo laat zie? Ik laat alles vallen. Alles wat ik nog moet doen laat ik voor wat het is. Dit is belangrijker. Ineens is de race tegen de klok begonnen. Ik stuif de trap af terwijl ik bedenk dat ik nog moet eten. Dat moet later dan maar. Beneden gooi ik met volle kracht de deur open. Ik gris mijn tas nog net uit de hoek voordat ik de deur uit ren. Daar zit dacht ik nog een kruidkoek in. Met een noodgang race ik het pad af en vlieg met een grote boog om de struik op de hoek. In mijn haast zie ik mevrouw Hendriks niet voor het raam zitten die ik altijd gedag zwaai. In plaats daarvan focus ik me op het hek vlak naast haar huis. Als ik daarover heen spring scheelt het me veel tijd!
Zonder dat ik het door heb pas ik mijn voetstappen af op de afstand die nog over is tussen mij en het hek. Ik kom vlak voor het hek uit op mijn linkerbeen. Dat is mijn springbeen. Ik zet af en red het niet om over het hek te springen. Dit had ik blijkbaar al voorzien, want mijn handen pakken de bovenkant van het hek vast en met een zwaai gooi ik mijn benen over het hek. Ik kom terecht op een steen die half uit de grond steekt. In een fractie van een seconden voel ik dat mijn voet niet neerkomt zoals ik had verwacht. Direct pas ik mijn landing hierop aan door een beetje door mijn knieën te gaan en licht naar rechts te leunen. Shit dit kost tijd vlug herstel ik mijn landing en ren zo hard ik kan over het stuk weiland waar normaal twee paarden lopen. Vandaag zijn ze er niet, of ze zijn helemaal naar het eind van het weiland gegaan. Binnen een korte afstand maak ik heel snel snelheid en maak ik een ruime bocht naar links omdat ik geen nat pak wil. Wederom pas ik zonder dat ik het merk mijn passen af en land met mijn linkerbeen precies over de rand van de sloot. Bij het neerkomen rol ik door om geen kostbare tijd te verliezen. Vlug krabbel ik omhoog en sprint naar de weg.
Ik ren de weg af zo hard als ik kan. Misschien ben ik nog op tijd! Mijn bestemming komt steeds dichterbij. Hoewel ik het nog niet kan zien vervul ik mezelf met de hoop dat het nog niet te laat is. Hierdoor heb ik weer energie om deze snelheid vol te houden. Hoop doet rennen! Het is een lange weg. Ik wil wel harder rennen maar het lukt gewoon niet. Mijn benen kunnen niet de snelheid opbrengen die mijn gedachte rent! Terwijl ik de hoek om ren realiseer ik me dat ik een auto hoor naderen. Door mijn snelheid schiet ik de hoek om terwijl ik tevergeefs probeer af te remmen. Ik kan niet meer op tijd stoppen. De auto remt met piepende banden. Ook de auto kan niet op tijd stoppen. Ik voel de kou van het nog niet opgewarmde metaal van de motorkap door mijn handschoenen heen. Met mijn handen duw ik mijzelf voor de auto uit terwijl ik door de vaart van het rennen voor de auto langs glijd. Nog voordat de auto helemaal stil staat ben ik voorbij de auto. Met teveel haast om geschrokken te zijn, begin ik weer te rennen, terwijl ik met mijn hand een soort excuses gebaar maak.
Ik spring over de leuning van de brug zodat ik er niet omheen hoef te rennen. Ik ontwijk behendig de fietser die mij tegemoet komt en mij niet ziet omdat ik van een onverwachte hoek kom. Nog even en ik kan mijn bestemming zien. Als ik die kan zien weet ik waarschijnlijk direct of ik nog op tijd ben. Ik verwacht dit van een afstand al te kunnen zien. Nog steeds vervult met de hoop dat ik op tijd ben ren ik langs de huizen. Als ik voorbij het laatste huis ben kan ik mijn bestemming zien. De hoop maakt langzaam plaats voor de gedachte dat als ik niet op tijd ben dat ik er in ieder geval alles aan gedaan heb om wel op tijd te zijn. Met nog een beetje hoop, maar vooral de drang om door te rennen zodat ik me niet te schuldig voel bereik ik het laatste huis. Als ik de hoek om vlieg, zie ik direct waar ik al die tijd bang voor was. Ik ben te laat! FUCK! Roep ik en ren zo hard ik kan over de weg om te redden wat er nog te redden valt! Met een noodgang ren ik vlak voor de bus langs die aan de andere kant van de weg net wegrijdt. Ik sla met mijn vlakke hand op het raam. De bus stopt abrupt en doet de deur open. Ik hoor de chauffeur zeggen ‘Zo wat een haast’.
Hijgend stap ik de bus in. Hèhè gehaald! denk ik terwijl ik mijn abonnement aan de chauffeur laat zien. ‘Ja gister was ik ook al te laat, wil niet weer te laat komen’ zeg ik tegen de chauffeur. De chauffeur lacht en rijdt weg. Afgepeigerd plof ik op een bank achterin de bus. Ik kijk op mijn telefoon. Wat een geluk dat de bus een minuut te laat was. Precies een minuut voor negen uur komt de lift aan op de etage waar mijn werk zich bevindt. Mooi denk ik kan Joost niet zeuren dat ik weer te laat ben! De liftdeuren gaan open maar ik kan niet uitstappen. Het pad wordt geblokkeerd door zo’n twintig collega’s. Terwijl ik over de benen van een collega stap vraag is wat er is. ‘Joost is er niet, hij heeft de bus gemist. Niemand anders heeft de sleutel.’ Lekker ironisch denk ik en plof naast de lift op de grond. Dan maar rustig op Joost wachten, meer kan ik toch niet doen.