Het is al laat, maar ik heb geen geld voor de taxi. De verhalen hebben me bang gemaakt. Toch moet ik de metro nemen. Op het perron zijn weinig mensen. Niet geheel op m’n gemak loop ik heen en weer om de tijd te doden. Het ijzer piept als het voertuig remt. Terwijl hij vaart mindert loop ik mee, om in de wagon te stappen waar een groepje jongens in zit. Iedereen weet dat je ’s avonds laat als meisje niet alleen in de metro in Londen moet zitten.
Twee jongens en een meisje zitten dicht tegen elkaar op de bank aan de rechterkant van de wagon, met het meisje in het midden. Ik neem plaats op de bank tegenover hen, zodat het lijkt of ik erbij hoor. Dit geeft me een veiliger gevoel. Ik groet door licht met mijn hoofd te knikken, maar krijg geen reactie terug. Het meisje kijkt me strak aan. Ik weet niet of ze dat doet om me te imponeren, of te waarschuwen voor die jongens. Ze kijkt heel raar. Haar starende ogen maken me onzeker. Ik durf haar niet meer aan te kijken. Ineens voel ik me niet zo veilig meer en wil weg. Door het schudden en het geluid van de metro word ik eraan herinnerd dat ik niet zomaar uit kan stappen. Ongemakkelijk blijf ik zitten en kijk nonchalant om me heen. De stalen wielen denderen over de rails. Ik luister hoe het geluid via de muur van de tunnel wordt terug geketst en hoe dat verdwijnt als we bij het perron aankomen. Als de deuren open gaan stapt bijna iedereen uit, op een man met een stoppelbaard en het groepje na. In mijn ooghoek zie ik dat het meisje me maar aan blijft staren. Wat haar bedoeling ook is, het is tijd om weg te gaan. Bij de volgende halte ga ik eruit. Ik doe net of ik in m’n tas rommel, zodat het niet opvalt dat ik hem al vast heb en straks snel uit de wagon kan glippen. Maar wat nou als het meisje me wil vertellen dat ze in gevaar is? Dan kan ik toch niet zomaar weggaan? Terwijl mijn geweten m’n hoofd op hol brengt staat de man met de stoppelbaard naast me.
“Next stop we’ll get out.” fluistert hij.
Ineens lijkt het te vriezen in de metro. Geschrokken kijk ik naar de jongens, maar die lijken niks door te hebben. Echt niet dat ik met hem uitstap. Nu ben ik toch liever bij het groepje. Als de metro stopt rommel ik demonstratief in m’n tas en blijf stijf zitten. De man blijft staan en kijkt me aan. De metro begint weer te rijden.
“Next stop you’ve gót to get out!” zegt hij iets harder, maar nog niet zo hard dat mijn medereizigers het horen. In m’n hoofd bid ik dat bij de volgende halte heel veel mensen instappen, of nog beter: hij eruit. Nu zit ik in tweestrijd. Ik heb het gevoel dat het meisje hulp nodig heeft, maar zit zelf net zo hard in de problemen. Het duurt een eeuwigheid voor we weer stilstaan, maar niemand stapt in. De man staat nog steeds naast me en ik word steeds zenuwachtiger. Door het raampje zie ik dat in de andere wagon meer mensen zitten en besluit daarheen te rennen; weg uit deze helse wagon. Ik pak m’n tas, draai m’n voet in een goede positie en wordt met een ruk naar achter getrokken. Met een flinke duw word ik tussen de dichtgaande deuren door gedwongen.
Ineens sta ik samen met de man met de stoppelbaard op een verlaten perron. Zo hard als ik kan roep ik om hulp. Hij duwt me met zijn hand op mijn mond tegen de muur. Ik wil los wurmen, maar kan niet tegen zijn kracht op. Ik draai m’n hoofd zodat ik weer kan gillen, maar zijn vingers houden hem stevig vast. Hij roept dat ik stil moet zijn. Ik schreeuw door zijn huid en botten heen en zie de metro met iedereen vertrekken. M’n hulpkreet sterft door besef van verlies uit. Zijn armen duwen mij op een bankje en zijn stem zegt weer dat ik stil moet zijn. M’n mond is weer vrij. Met m’n stembereik probeer ik het woord ‘help’ toch nog bij een mogelijke voorbijganger in z’n oor te proppen, op de hoop dat diegene komt, of hulp haalt.
“Relax, I’m a doctor. The girl in front of you was dead! I couldn’t explain in the subway for our safety.”
Geschokt kijk ik naar het ongeschoren gezicht. Ik schrik niet alleen van het feit dat ze in het openbaar een meisje hebben vermoord, maar vooral dat ik opgelucht ben om dit te horen. Geen overvaller, geen moordenaar, geen verkrachter, maar iemand die me mogelijk een hoop ellende heeft bespaard.
Terwijl m’n gevoelens ruziën hoe ik me moet voelen en m’n emoties mijn hoofd doen tollen, laat ik me naar huis brengen door mijn held. Hier heb ik voorlopig nog veel nachtmerries over, maar toch ben ik blij dat ik ze mag dromen.